SV | En er werden gevonden van de zonen der priesteren, die vreemde vrouwen [bij zich] hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja. |
WLC | וַיִּמָּצֵא֙ מִבְּנֵ֣י הַכֹּהֲנִ֔ים אֲשֶׁ֥ר הֹשִׁ֖יבוּ נָשִׁ֣ים נָכְרִיֹּ֑ות מִבְּנֵי֙ יֵשׁ֤וּעַ בֶּן־יֹֽוצָדָק֙ וְאֶחָ֔יו מַֽעֲשֵׂיָה֙ וֶֽאֱלִיעֶ֔זֶר וְיָרִ֖יב וּגְדַלְיָֽה׃ |
Trans. | wayyimmāṣē’ mibənê hakōhănîm ’ăšer hōšîḇû nāšîm nāḵərîywōṯ mibənê yēšû‘a ben-ywōṣāḏāq wə’eḥāyw ma‘ăśêâ we’ĕlî‘ezer wəyārîḇ ûḡəḏaləyâ: |
En er werden gevonden van de zonen der priesteren, die vreemde vrouwen [bij zich] hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja.
Zie hier voor een verklaring van de gebruikte coderingen.
Zie hier over het gebruik van de interlineair.
|
En er werden gevonden van de zonen der priesteren, die vreemde vrouwen [bij zich] hadden doen wonen; van de zonen van Jesua, den zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en Jarib, en Gedalja.
Zie de huisregels welk commentaar wordt opgenomen!